De zorgplicht van een juridisch adviseur bij onderhandelingen

HR 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:753

Niet begrijpelijk oordeel van het hof dat het voor eisers ook zonder waarschuwing door hun juridisch adviseur duidelijk moest zijn dat het niet zonder meer aanvaarden van een schikkingsvoorstel (door het doen van een tegenvoorstel) tot gevolg kon hebben dat uiteindelijk een slechter resultaat zou worden geboekt.

De casus en de vordering

Eisers exploiteerden een horecagelegenheid in een pand van de gemeente. De gemeente wenste de huurovereenkomst te beëindigen omdat zij het gebied waarin het pand was gelegen wilde herontwikkelen. Eisers zijn met de gemeente in onderhandeling getreden over de afkoop van hun huurrechten. Zij lieten zich bij deze onderhandelingen bijstaan door verweerder.

Op 10 januari 2011 heeft de gemeente eisers geschreven:

“Onder voorbehoud van formele toestemming door het college van burgemeester en wethouders, brengen wij hierbij een eindbod ten bedrage van € 180.000,– uit. Voor deskundigenkosten zijn wij bereid maximaal € 5.000,– te vergoeden. (…) Dit eindbod doen wij gestand tot uiterlijk 15 februari 2011. Graag vernemen wij schriftelijk of u op dit finale bod in wil gaan.”

Op 14 februari 2011 heeft verweerder namens eisers op deze brief geantwoord:

“Na ampel overleg met de betrokken deskundigen aanvaarden cliënten hierbij uw als zodanig geduide ‘eindbod’ ten bedrage van € 180.000,– als primaire schadeloosstelling. (…) Maar gegeven de situatie waarin cliënten zich door de gemeente gebracht zien als gevolg van de ingezette planontwikkeling (…) zijn cliënten bereid een minnelijke regeling met u te treffen, in het vertrouwen dat de volgende secundaire voorwaarden bij de uitwerking van de details ook op dat punt tot een akkoord leiden:

(…)

5. Deskundigenkosten: de toegezegde vergoeding voor deskundigenkosten ad € 5.000,– is beslist te weinig om de reëel gemaakte kosten te dekken (…). Namens cliënten meen ik op basis van het voorgaande een fair en voor de gemeente aantrekkelijk tegenvoorstel te doen met een bedrag van € 15.000,– voor afkoop van alle deskundigenkosten.”

Op 23 februari 2011 heeft de gemeente aan verweerder medegedeeld:

“In de loop van januari is door de gemeente een schriftelijk eindbod gedaan, met het verzoek daarop te reageren. Uit je namens cliënt ingediende reactie blijkt dat niet wordt ingestemd met het gedane eindbod. Immers, wat betreft deskundigenkosten is de reactie/tegenvoorstel het drievoudige van hetgeen is aangeboden.”

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel formeel overeenstemming was over het eindbod, met daarbij enkel nog het verzoek om de vergoeding voor deskundigenkosten op te hogen. De gemeente was echter van oordeel dat het niet instemmen met haar eindbod meebracht dat dit eindbod als verworpen moest worden beschouwd. Volgens de gemeente was daarom geen overeenstemming bereikt over afkoop van de huurovereenkomst. Eisers hebben over dit geschil een procedure gevoerd tegen de gemeente. Zij zijn daarin in het ongelijk gesteld. Uiteindelijk heeft de gemeente de huurovereenkomst alsnog afgekocht tegen een vergoeding van € 75.000,–.

In de onderhavige zaak vorderen eisers een verklaring voor recht dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van een redelijk en vakbekwaam adviseur mag worden verwacht en dat hij aansprakelijk is voor de door hen geleden schade.

Het hof

 Het hof heeft de vordering van eisers afgewezen. Het stelde voorop dat een juridisch adviseur de zorgvuldigheid moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Deze zorgvuldigheidsplicht brengt mee dat een adviseur zijn cliënt niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. Wanneer een adviseur een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt deze zorgvuldigheidsplicht mee dat de adviseur de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen. Het antwoord op de vraag of en in welke mate een adviseur de cliënt daarbij behoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn.

Volgens het hof had het, gezien het hele traject dat eisers met de gemeente hadden doorlopen en de omstandigheid dat de urgentie bij de gemeente was verminderd om met eisers een regeling te treffen, voor eisers zelf duidelijk geweest moeten zijn dat het niet zonder meer aanvaarden van het voorstel van de gemeente van 10 januari 2011 het risico meebracht dat uiteindelijk een slechter resultaat geboekt zou worden. Daar hadden eisers volgens het hof geen afzonderlijke waarschuwing door verweerder voor nodig.

De Hoge Raad

Eisers klagen in cassatie over het oordeel van het hof dat het hen ook zonder waarschuwing van verweerder duidelijk moet zijn geweest dat het niet zonder meer aanvaarden van het finale voorstel van de gemeente het risico in zich droeg dat uiteindelijk een slechter resultaat geboekt zou worden. Zij voeren onder meer aan dat niet begrijpelijk is dat zij moesten weten dat het tegenvoorstel van 14 februari 2011, waarin de vergoeding voor de huurbeëindiging werd geaccepteerd, juridisch werd beschouwd als een verwerping wegens het niet volledig aanvaarden van het aanbod van de gemeente en daarom tot gevolg zou hebben dat dit voorstel van de gemeente verviel. Eisers klagen verder dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd door daarin niet kenbaar te betrekken:

  1. dat zij slechts horeca-ervaring hebben, een zeer beperkt opleidingsniveau en weinig financiële middelen;
  2. dat zij geen ervaring hebben met zakelijke conflictsituaties of met onderhandelingen en in het bijzonder niet bekend waren met de regels voor totstandkoming van overeenkomsten of met het leerstuk van aanbod en aanvaarding;
  3. dat zij juist daarom verweerder als adviseur in de arm hadden genomen;
  4. dat verweerder zich ervan bewust was dat het eindbod niet van tafel mocht gaan omdat de financiële situatie van eisers zorgelijk was, zodat een zwaarwegend belang bestond om geen (grote) risico’s te nemen;
  5. dat bij niet onvoorwaardelijke aanvaarding het risico groot was dat geen overeenkomst tot stand zou komen, althans de onderhandelingen afgebroken zouden worden;
  6. dat de deskundigenkosten in het geheel van de deal van ondergeschikte betekenis waren;
  7. dat eisers de concept-reactie op het voorstel van de gemeente pas op 14 februari 2011 voorgelegd kregen, terwijl deze reactie direct verzonden moest worden, zodat zij weinig tijd hadden om een goede afweging te maken;
  8. dat verweerder hun bij e-mail van 14 februari 2011 heeft doen voorkomen dat ook na het tegenvoorstel het eindbod van de gemeente nog geaccepteerd zou kunnen worden;
  9. dat verweerder zelf meende dat er overeenstemming was over het eindbod, met daarbij alleen nog een verzoek om de vergoeding voor deskundigenkosten op te hogen.

De Hoge Raad acht deze klachten gegrond:

“Onderdeel 3A treft doel, omdat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is waarom het voor eisers ook zonder afzonderlijke waarschuwing duidelijk moest zijn dat het niet zonder meer aanvaarden van het voorstel van 10 januari 2011 het risico in zich droeg dat uiteindelijk een slechter resultaat zou worden geboekt. Ook onderdeel 3B slaagt. De hiervoor in 3.1 genoemde, door eisers gestelde omstandigheden kunnen van invloed zijn op de inhoud van de zorgplicht van verweerder jegens eisers en kunnen van belang zijn voor het antwoord op de vraag of verweerder eisers afzonderlijk had moeten waarschuwen dat het niet zonder meer aanvaarden van het voorstel van 10 januari 2011 het risico in zich droeg dat uiteindelijk een slechter resultaat zou worden geboekt. Het hof heeft echter verzuimd deze omstandigheden kenbaar in zijn oordeelsvorming te betrekken.”

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest en verwijst de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden. Deze afdoening is in overeenstemming met de conclusie van A-G Van Peursem.

Eisers werden in cassatie bijgestaan door de auteur.

Bron