HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:651
De Hoge Raad heeft beslist dat zekerheidstelling voor proceskosten alleen mogelijk is in de lopende instantie en dus niet voor onbetaald gebleven proceskosten in eerdere instanties. In deze zaak wijst de Hoge Raad de gevorderde zekerheidstelling voor proceskosten in cassatie toe.
In deze zaak had de verweerder in cassatie een incident opgeworpen tot zekerheidstelling voor de proceskosten in cassatie. Zij had een dergelijke zekerheidstelling ook al in hoger beroep gevorderd en daarin was die zekerheidstelling toegewezen. In hoger beroep was volgens het hof echter niet tijdig aan die zekerheidstelling voldaan. Weliswaar was het door het hof bepaalde bedrag voor de proceskosten op de daartoe bestemde rekening van de aangewezen notaris gestort, maar was de depotovereenkomst volgens het hof niet tijdig door IMPI ondertekend. Daarom was het hoger beroep volgens het hof niet-ontvankelijk. Tegen die beslissing is het principale cassatieberoep gericht.
Art. 224 lid 1 Rv, dat ziet op zekerheidstelling voor de proceskosten, bepaalt dat allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, verplicht zijn op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. De strekking van deze bepaling is volgens de Hoge Raad om te voorkomen dat een in het gelijk gestelde gedaagde wordt geconfronteerd met oninbaarheid van een proceskostenveroordeling als gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging daarvan in het land waar de eiser zijn woonplaats heeft. Op grond van het bepaalde in art. 414 lid 1 Rv is art. 224 Rv ook van toepassing in cassatie, met dien verstande dat slechts de oorspronkelijk eiser of verzoeker die ook principaal cassatieberoep heeft ingesteld op grond van art. 414 lid 2 en 3 Rv daartoe kan worden veroordeeld. Tot de proceskosten waarvoor zekerheid kan worden gevorderd behoren, aldus de Hoge Raad, ook de kosten van het incident tot zekerheidstelling en een eventueel incidenteel cassatieberoep.
IMPI, dat is gevestigd in Iran, was oorspronkelijk eiser en ook eiser tot cassatie. Nu geen van de uitzonderingen van art. 224 lid 2 onder a-d Rv zich voordoet (die zijn bijvoorbeeld aan de orde indien dit voortvloeit uit een verdrag of EG/EU-verordening of op grond daarvan ten uitvoer kan worden gelegd in het land waar de eiser tot cassatie zijn zetel heeft, dan wel aannemelijk is dat verhaal in Nederland kan plaatsvinden of de effectieve toegang tot de rechter daardoor zou worden belemmerd), kan zekerheidstelling voor de procedure in cassatie volgens de Hoge Raad in beginsel worden toegewezen (IMPI had zich gerefereerd ten aanzien van de kosten in het principale cassatieberoep). Dit brengt mee dat de door verweerder gevorderde zekerheidstelling voor de onbetaald gebleven proceskosten in eerste instantie volgens de Hoge Raad niet kan worden toegewezen. Eenzelfde lot is verder de gevorderde zekerheidstelling voor een mogelijk incidenteel cassatieberoep beschoren. De enige beslissing waartegen dat zich zou kunnen richten was de afwijzing van de ook in hoger beroep gevorderde zekerheidstelling voor de onbetaald gebleven proceskosten in eerste aanleg. Nu een dergelijk incidenteel cassatieberoep volgens de Hoge Raad, gelet op zijn beslissing dat alleen zekerheidstelling kan worden gevorderd voor de proceskosten die verschuldigd kunnen worden naar aanleiding van de behandeling door de instantie waar het incident wordt opgeworpen, geen kans van slagen heeft omdat de beslissing van het hof in zoverre juist is, wordt zekerheidstelling voor de proceskosten van een mogelijk incidenteel cassatieberoep afgewezen. Interessant is overigens dat de Advocaat-Generaal nog had geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot zekerheidstelling voor de proceskosten van een mogelijk incidenteel cassatieberoep omdat de door IMPI bepleitte afwijzing daarvan zou noodzaken tot een inhoudelijke beoordeling daarvan waarvoor in het incident geen plaats zou zijn.